‘De Wonderlijke Geschiedenis v/h Schaakspel’

Beknopte Minicursus In Vier Korte Opstellen

Trevor Mooijman, 2005

 

 

 

 

Deel 1: ‘In Den Beginne Was Er…Dobbelschaak’.

 

Benjamin Franklin (1706 – 1790), de beroemde Amerikaanse schrijver/ politicus/ wetenschapper (inderdaad: diegene die ging vliegeren tijdens een onweersbui, zo vertelt de legende), schreef dat schaken “niet alleen een nutteloos tijdverdrijf” was, maar dat “het leven zelf een soort schaakpartij was: strijd, voor- en tegenspoed, vooruitzien, plannen maken, zoeken naar oplossingen”.

 

Al honderden jaren spelen mensen schaak: groot en klein, rijk en arm, overal ter wereld.

“Als je kunt schaken, heb je altijd vrienden”, zei wijlen mijn grootvader. Via het internet kan iedereen die wil de hele dag online schaken tegen inloggers op het hele web. (De hoofdprijs voor de stoutste, tevens grappigste naam voor een website gaat naar www.redhotpawn.com; doch dit volstrékt terzijde.)

 

Hoe oud het schaakspel precies is, weet niemand zeker. De oude Egyptenaren, Grieken en Romeinen kenden reeds strategische (oorlogs-) bordspelen (dat weten we door afbeeldingen op vazen etc.). Ook in China en Japan kent men al duizenden jaren een bordspel, waarin twee legers tegen elkaar ‘vechten’. Wetenschappers hebben ontdekt dat het schaakspel waarschijnlijk oorspronkelijk uit India komt. Twintig eeuwen geleden werd daar een bordspel gespeeld dat zo verbluffend veel lijkt op ons moderne schaak, dat je gerust mag spreken van het ‘oerschaak’.

 

Het Indiase ‘Chaturanga’ was niet voor twee, maar voor vier spelers. Speler 1 en 3 speelden samen, tegen speler 2 en 4 (zoals bij Bridge). Zodra de tegenstanders beiden verslagen waren (= de koningen geslagen waren), vochten ze tegen elkaar om de heerschappij.

De legers in India hadden toen niet alleen voetsoldaten (à pionnen), maar ook ruiters (à paarden), olifanten met een soldatentoren op de rug (à lopers) en strijdwagens (paarden trekken karretje met soldaten) (à torens).

 

De jonge Macedonische koning en veldheer Alexander (de Grote), die rond 330 voor Christus eerst Griekenland veroverde en daarna met z’n leger een rijk stichtte tot Egypte en het hele Midden- Oosten (het rijk verbrokkelde na zijn vroege en dramatische dood onder rivaliserende generaals overigens vrijwel onmiddellijk weer; maar ook dít volstrekt terzijde), trok ook op naar India (pak maar eens een atlas en sta paf!) waar hij met succes slag leverde tegen deze legers. In zijn reisverslag maakt hij een aantekening over deze olifanten. Aanvankelijk wist hij totaal geen raad met deze supertanks, die dwars door en over zijn troepen walsten, totdat hij tot de vinding kreeg de beesten zodanig te verwonden (aan de hiel!) dat ze, dol geworden en op hol geslagen, hun gevechtstorens afwierpen en de eigen troepen gingen verpletteren.

 

De Indiërs hadden één extra leuk aspect aan hun spel toegevoegd, dat er na eeuwen pas uitgefilterd werd: ze speelden met dobbelstaafjes, welke bepaalde met welk stuk gespeeld moest worden, alsof oorlog of vrede, overwinning of nederlaag meer een kwestie van geluk dan van wijsheid. (Het was overduidelijk géén spel voor even geniale als onbegrepen gymnasiasten met brilletjes, maar meer voor ruwe lieden in een havencafé).

 

De dobbelstaaf (kan je zelf maken) kende vier vlakken. (“Logisch”, denkt de slimme schaker (pleonasme!), maar ik zeg het toch maar even; hoewel: drie of vijf vlakken kan ook en vijf had handiger geweest, vanwege het aantal soorten stukken (vijf) stukken; géén idee heb ik hoe men dat oploste, helaas). Handiger is het om een moderne dobbelstéén te gebruiken. Zo kan je dan afspreken welk stuk je moet spelen bij welk cijfer (zie onder: mijn voorstel).

 

Dit is dan de opstelling (op een gewoon schaakbord):

 

T

*

 

 

K

L

P

T

P

*

 

 

*

*

*

*

L

*

 

 

 

 

 

 

K

*

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

*

K

 

 

 

 

 

 

*

L

*

*

*

*

 

 

*

P

T

P

L

K

 

 

*

T

 

De vetgedrukte legers strijden samen tegen de cursief gedrukte legers. Er wordt geloot (gedobbeld natuurlijk) om wie er mag beginnen. Daarna speelt iedereen om beurten, met de klok mee. Je moet, samen met je spelpartner, jouw twee tegenstanders verslaan door hun beide koningen te slaan. Daarna mogen jullie elkaar het bord afmeppen. Als je een ‘4’ gooit, maar de toren staat klem, moet je het paard (‘3’) spelen, etc. ‘Schaak’ hoeft niet te worden opgeheven. Als jouw koning geslagen is, kun, ben je ‘af’. Jouw stukken blijven staan en mogen geslagen worden, maar doen niet meer mee. Je wint als jij de laatste bent met een koning aan het hoofd van het leger (of wat er nog van over is).

 

Worp

Schaakstuk

Indiaas leger

Symbool

Loop van het stuk

1

Pion

Soldaat

*

Zoals onze pion, maar zonder promotie en met maar één stapje aan het begin.

2

Loper

Olifant

L

Diagonaal precies twee velden en mag dus over een ander stuk springen.

3

 

Paard

Ruiter

P

Zoals ons paard.

4

 

Toren

Strijdwagen

T

Zoals onze toren.

5

 

Koning

Koning

K

Zoals onze koning, maar zonder rokade.

6

 

naar keuze

 

 

 

 

Je zult iets moeten bedenken om de legers te kunnen onderscheiden. Je kunt één complete doos ombouwen tot Chaturanga- set, door de helft van de stukken te kleuren in bijvoorbeeld geel en groen (de dames spelen dan voor koning). Als je géén ruzie met je ouders of met de schaakclub wilt, zou ik kiezen voor een in kleur en vorm en formaat afwijkend spel, voor het formeren van de 2e en 4e legers. Er zijn vast méér oplossingen, maar dit laat ik verder aan jullie eigen inventiviteit en creativiteit over. Misschien leuk om te spelen op een donkere, koude zomeravond.

 

 

 

 

 

 

Deel 2: Van India naar Perzië.

 

In deel 1 van de minicursus, “In den beginne was er Dobbelschaak”,  schreef ik over het oerschaak voor vier spelers plus één dobbelsteen, dat 400 jaar voor Christus werd gespeeld in India. Je kan je er een voorstelling van maken dat dit spel niet echt de aandacht trok van de Indiase intellectuelen. Onder professoren in deze tijd wordt “Mens- Erger- Je- Niet” immers ook zelden genoemd als favoriet spel.

 

Wíe nou die man (vrouwen kunnen niet schaken, volgens Bobby Fischer, dus dat zal toen ook wel het geval zijn geweest) was die op een regenachtige zondagmiddag ergens in de Antieke Oudheid een keer géén zin had om naar z’n schoonfamilie te gaan, maar besloot een uurtje na te gaan denken om dat populaire dobbelschaak interessant te maken voor jongens en meisje met een bóvengemiddeld IQ (wist je trouwens dat die heel vaak óók een bril dragen?…wat zou er vroeger, in het brilloze tijdperk, van zulke kinderen gekomen zijn vraag je je af), is niet bekend, maar die man verdient een standbeeld.

Het eerste wat de goede man deed was de dobbelstenen uit het raam gooien. Schaken moest een dénkspel worden. Vervolgens leek het hem ook veel interessanter om niet twee- tegen- twee, maar één tegen één te strijden. De stukken hadden andere namen dan nu en sommige stukken liepen een stuk anders dan volgens de huidige FIDE- reglementen, maar in grote lijnen was het Schaakspel wel af.

 

In de 6e eeuw ná Christus was het schaakspel al bekend bij de Perzen. Het Perzische Rijk zal je niet in een moderne Atlas vinden, maar je moet denken aan het gebied waar nu de landen Irak en Iran ongeveer liggen, al verschoof de omvang van het rijk natuurlijk na elke gewonnen of verloren veldslag. Rond die tijd lijkt het redelijk vredig tussen de beide machtige buren India en Perzië, getuige de volgende legende van de dichter Firdusi.

 

Op een dag  (waarom beginnen alle verhalen die niet waar zijn altijd zó?) verschenen drie wijze mannen uit India bij het paleis van koning Chrosroes. Zij brachten veel geschenken voor hem mee. Er was ook een bijzonder cadeau bij: een schaakspel. De wijzen vertelden dat als de Perzen de spelregels konden ontdekken, er nog meer geschenken zouden volgen. Als de Perzen het niet zouden raden – zo was de afspraak – zouden de Perzen aan de Indiërs geschenken geven. Het enige dat de wijzen vertelden waren de namen van de stukken en dat het spel twee legers in oorlog voorstelde. Acht dagen kregen ze de tijd.  Uiteindelijk lukte het een slimme vizier (raadgever) van de koning het raadsel op te lossen. Trots liet koning Chrosroes de drie wijzen naar het paleis komen. “Wij hebben de spelregels ontdenkt”, zei hij en daarna liet de vizier zien hoe de stukken liepen.

 

Of de vizier gelijk had en hoe het verder afliep met die geschenken zegt Firdusi niet. In elk geval werd dat schaken, dat spel tussen twee koningen en hun legers, erg populair in Perzië.

Als je de koning aanviel, moest je “SJAH” zeggen (‘Sjah’ betekent ‘koning’; er wordt bedoeld: “pas op voor je koning”). Had je de koning verslagen, riep je “SJAH- MAT”, hetgeen in vertaling is: “de koning is hulpeloos”. Uit respect voor de koning werd dat stuk nooit geslagen. In een echte veldslag liet de koning die gewonnen had zijn tegenstander altijd leven. Ziezo, heb je ook weer geleerd waar de term ‘schaakmat’ vandaan komt.

 

Echt lang hebben de Perzen niet kunnen schaken. In het jaar 641 versloegen de Arabieren de Perzen en de Sjah vluchtte weg om nooit meer terug te keren. De Arabieren ontdekten echter ook al snel de schone kunst van het schaken en rond 800 speelde men in het hele Arabische Rijk schaak, zo’n beetje in het hele Midden Oosten dus.

 

De Arabische Moslim- wereld beleefde tussen de 8e en de 12e eeuw een grote culturele bloeiperiode. Tot in Noord- Spanje (!) vind je de prachtigste (resten van) Arabische bouwwerken; het Arabische Rijk strekte in die vroege middeleeuwen van Spanje via Egypte tot India. Er zijn verslagen overgebleven van wedstrijden uit die tijd, evenals boeken over de spelregels en boeken met schaakproblemen.

 

Misschien is het leuk om eens een beroemd geworden stelling te bekijken uit een partij tussen kalief (koning) Rasjid en zijn vizier Murwardi. Murwadi had al een hoop geld verloren met schaken (blijkbaar werd er nog flink gegokt op de uitslag) en nu dreigde hij wederom te verliezen. Maar… deze keer had hij geen geld ingezet, maar zijn eigen vrouw! (Kan je het je voorstellen: jouw vader verliest een potje schaak op de club en de volgende dag staat je moeder voor een ander gezin te koken??). Mannen mochten toen trouwens met meer vrouwen tegelijk trouwen. 

 

Dit was de stelling: Wit (de vizier): Ka4, Th1, Th4, Pg4, Lh3, f6, g6. Zwart (de kalief): Kg8, Tb1, Tb8, Pc4. Zoals je ziet staat wit hopeloos verloren. Het is mat in één voor zwart. Maar wit is aan zet…en wint!

 

Om het diagram op te kunnen lossen moet je dit nog even weten over de oude spelregels:

1)       Pionnen (soldaten) konden nog niet promoveren. Witte soldaten staan dus te niksen op de achtste rij zodra ze daar belanden.

2)       De loper (olifant eigenlijk) springt diagonaal twee velden. Dus: de olifant op h3 kan alléén naar f1 en f5.

 

Mocht je nu eens zin hebben om een partijtje Perzisch of Arabisch schaak te spelen, denk dan ook nog aan de volgende regels:

3)       Je mag niet rokeren.

4)       De pion mag in het begin slechts één veld vooruit.

5)       De dame (vizier eigenlijk) mag maar één stap diagonaal doen.

6)       Je tegenstander pat zetten levert winst op. 

 

Je zal zien dat schaken volgens de oude regels een stuk slomer gaat. De torens zijn veruit de sterkste stukken, omdat de dame heel weinig kan (op het bord althans). Ook de loper is lang niet zo mobiel als tegenwoordig. De moeite waard om eens te proberen op de club lijkt me.

 

Oplossing van het Arabisch Schaakvraagstuk:

1. Th8+    Kxh8    Schaak. Een torenoffer en zwart moet slaan!

2. Lf5+     Kg7      Een mooi aftrekschaak met de loper (de olifant springt over het paard!)  

                           en de zwarte koning moet weer terug.

3. Th8+    Kxh8    Twee torenoffer. De witte olifant kijkt nu naar h7, dus kan wit nu zijn g-

                           pion doorschuiven (let wel: de pion kan niet promoveren).

4. g6+      Kg8      Zwart moet alweer terug 

5. Ph6++             Mat! (De vizier mocht z’n eigen vrouw mee terug naar huis nemen.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 3: Het Ontroerende Liefdesverhaal van Floris en Blanchefleur.

 

Handelaren uit Europa kwamen op hun reizen door Perzië ook het schaakspel tegen en ze vonden het zo’n mooi en interessant spel, dat ze het spel geleerd hebben en schaakborden en – stukken mee terug namen naar Europa. De Vikingen (ook wel Noormannen genoemd), het woeste volk uit Scandinavië, dat tussen 800 en 1000 heel Europa aanviel en vele steden plunderde (waaronder ons Dorestad = Wijk bij Duurstede), bleken niet alleen plezier te hebben in vechten, maar ook in het vreemde spel dat ze steeds vonden tussen de puinhopen van een veroverd kasteel. Ze namen het mee naar huis en schaken werd ook zeer populair daardoor in Noorwegen, Denemarken en zelfs het verre IJsland.

 

Vanaf de elfde eeuw speelde bijna elke koning – van Engeland tot Rusland – op druilerige zondagmiddagen een partijtje schaak met hun hovelingen (drie keer raden wie er telkens won…) of belangrijke gasten (dan won de gast natuurlijk). Ook veel bisschoppen (een bisschop is een priester en hoge bestuurder van de Katholieke Kerk, tot 1517 de enige kerk trouwens) en andere geestelijken speelden graag schaak. De ‘gewone’ mensen in de stad of op het platteland vonden dat geschaak maar niks (en waarschijnlijk hadden ze daar ook geen tijd voor, want er moest hard gewerkt worden voor een paar centen).

 

De Spaanse koning Alfons X (de tiende) (erg origineel in het verzinnen van namen voor hun zoons hadden de Alfonsen voor hem niet), die de bijnaam ‘de wijze’ kreeg, liet in een groot boek: “Het Boek over Schaak-, Dobbel- en Bordspelen” de regels van het spel opschrijven. Dat gebeurde in 1283. Door heel Europa zijn schaakstukken uit die tijd gevonden, prachtige exemplaren van gesneden hout, of marmer.

 

Floris (betekent: ‘bloem’) was de zoon van een Spaans- Arabische koningin (de Arabieren hadden toen Spanje met heel Noord- Afrika veroverd) en Blanchefleur (‘witte bloem’) de even oude dochter van een Franse Gravin, die door de Arabisch koning gevangen was genomen. De koningin en de gravin werden echter vriendinnen en de kinders groeiden samen op…en werden verliefd op elkaar. Als ze twaalf jaar zijn verkoopt Floris’ vader Blanchefleur aan een slavenhandelaar, want een huwelijk tussen een Christen en een Islamiet, dan kan natuurlijk niet. Floris laat het er echter niet bij zitten en trekt naar het Midden- Oosten, op zoek naar zijn geliefde. Hij hoort dat ze gevangen zit op de hoogste verdieping van de streng bewaakte toren (!) van de Emir (een soort graaf) van Babylon, die elk jaar een nieuwe vrouw neemt en de oude laat onthoofden. Geen goed nieuws dus. 

Of toch wel? De bewaker bleek een verwoed schaker te zijn. Kwam dat even goed van pas dat Floris van z’n pa óók had leren schaken! De bewaker wordt drie keer verpletterend verslagen door onze jonge held en als tegenprestatie (want het was een weddenschap) smokkelt hij de jongen de toren in en de geliefden vallen in elkanders armen. Ze vergaten echter dat er ook nog ontsnapt moest worden. Na een paar dagen stapte de Emir de torenkamer in om een nieuwe vrouw uit te zoeken en toen waren de rapen gaar. Woedend sleurde hij beiden voor de rechtbank en hij eiste dat ze alle twee onthoofd moesten worden.

 

Maar Floris en Blanchefleur vertellen voor de rechter hun hele liefdesgeschiedenis zó ontroerend, dat de Emir tenslotte ook een traantje wegpinkt en de hand over zijn hart strijkt: ze mogen blijven leven…en bij elkaar blijven!

 

De moraal van dit verhaal is niet: “liefde overwint alles”, maar: “leer jong schaken, want je weet maar nóóit wat je er later aan hebt!”.

 

 

 

Je zal hebben gezien, als je thuis of op de club Perzisch/ Arabisch schaak uitgeprobeerd hebt, dat het volgens de oude regels een stuk slomer gaat.  Die spelregels zijn in de hele Middeleeuwen ook niet veel veranderd (de mensen hadden toen meer tijd voor slome spelletjes). Het enige dat wel veranderde waren uiteraard de namen van de stukken, want de Middeleeuwers kenden geen Sjah, geen Viziers, geen Olifanten, geen Strijdwagens.

 

We kregen een Koning (koning), die natuurlijk een Koningin (dame) moest hebben, bijgestaan door Rechters, Raadsheren of Bisschoppen (lopers) (de Kerk was toen wat minder vredelievend dan tegenwoordig: de Bisschop van Münster - “Bommen Berend” - heeft in 1672 nog eens oorlog gevoerd tegen de stad Groningen), de lage adel: Ridders (paard) en de hoge adel: Hertogen en Graven (toren) (de torens zijn vreemd genoeg later kastelen geworden…). Behalve deze hoge heren waren er de slecht betaalde soldaten en de arme boeren met een hooivork die ook nog moesten meevechten (pion).

 

Tip: als je ooit op een proefwerk geschiedenis iets zinnigs moet zeggen over het Feodale Stelsel, kan je een ingewikkeld verhaal gaan houden, maar je kan ook gewoon dit verhaaltje onthouden en opschrijven. Rond 1300 schreef een zekere Hugo van Trimberg: “Deze wereld lijkt op een speelveld, want net als in het schaakspel kent het koningen en koninginnen, hertogen en graven, ridders, rechters en boeren”.

 

Nu lekker zelf spelen! Middeleeuws schaak is een ideaal tijdverdrijf als je tijd over hebt. Denk aan de oude spelregels: 1. Dame één veld diagonaal; 2. Loper springt twéé velden diagonaal; pionnen niet twee vooruit in begin en mogen niet promoveren; 3. Pat zetten is ook winnen; 4. ‘En passant’ slaan bestond nog niet;

 

Vanzelfsprekend gebruik je geen schaakklok maar een zandloper en doe je iets middeleeuws aan (een harnas of maliënkolder bij voorkeur). Veel plezier!

 

 

Deel 4: Renaissance! De opkomst van schaakclubs en –toernooien.

 

Al zo’n dikke duizend jaar waren de spelregels van het schaakspel niet veranderd, alleen maar de namen van de stukken. Rond het jaar 1450 werden de spelregels echter wat veranderd. Dat zal wel te maken hebben met de nieuwe tijdgeest in Europa: de Renaissance (letterlijk: wedergeboorte; kunst, cultuur en wetenschap bloeide op, de mensen bewonderden de oude Grieken en Romeinen) die begon in Italië vanaf ongeveer 1400. Sommige historici zeggen dat die overgang helemaal niet zo abrupt was en dat al vanaf de 13e eeuw de ‘renaissance’ heel geleidelijk zich voltrok, maar dat is nu niet  belangrijk.

 

In elk geval vonden de belangrijkste schakers van die tijd (want die mannen konden de regels veranderen, zoals nu de alleen wereldschaakbond FIDE dat kan, en niet jouw clubjeugdleider, omdat hij of zij toevallig regel zus en zo vervelend vindt) dat schaken wel heeeeeel traag ging en daardoor elke partij heeeeeel lang duurde. Vroeger, zo dachten ze, hadden de rijke en belangrijke mensen blijkbaar veel tijd in hun kastelen, tegenwoordig hebben hertogen, bisschoppen en kooplieden een volle agenda.

 

Dit is wat er gebeurde met de regels: de loper (vroeger de olifant, weet je nog) die twee velden diagonaal sprong en de dame (voorheen de minister) die diagonaal maar één stapje mocht doen, kregen meer bewegingsvrijheid en daardoor meer macht. Loper en dame gingen lopen zoals wij ze nu kennen. Daardoor werd het spel veel spannender. Honderd jaar of zo later werd ook de rokade bedacht en ingevoerd, om de koning beter te kunnen verdedigen tegen die sterke dame van de overkant. (‘En passant’ slaan werd pas ingevoerd in de 19e eeuw.)

 

Rond die tijd gingen veel meer mensen (ook ‘gewone’ burgers met een beetje geld en tijd over, niet alleen maar de adel de geestelijken) leren schaken en die mensen gingen clubs oprichten (in koffiehuizen meestal) om met elkaar te kunnen spelen. Het eerste Europese schaaktoernooi werd georganiseerd door de dam- en schaakvereniging van Heidelberg (Duitsland) in 1467. Het eerste leerboek werd gedrukt in 1497. In dat boek staan alle toen bekende openingen, 150 schaakproblemen om op te lossen en alle oude en nieuwe spelregels. Als je ooit in een antiquariaat van een boekwinkel dat boek tegenkomt, stuur me dan een mailtje (adres bekend bij de redactie), want dan koop ik die direct van je, tegen elke prijs die je noemt (zijn vijf aardbeien- ijsjes genoeg?).

 

Vooral in Italië en Spanje werd schaken razend populair. In de 18e eeuw al trokken ‘meesters’ (sterke spelers) van het ene hof naar het andere om toernooien te spelen (en om daar geld mee te verdienen).

 

De hele 19e eeuw is 100 jaar vol met grote namen en vol met interessante ontwikkelingen op schaakgebied. Noem alleen maar de namen van de heren Staunton (goed geraden, de man van onze standaard schaakstukken), Philidor, Morphy (de beste man speelde in 1858 in Frankrijk acht partijtjes blind schaak tegen de beste clubschakers van ‘Café de la Régence’ en Byrd (van de beroemde opening met f4- e5, die altijd verloren gaat tegen iemand met een hogere rating – hier spreekt een gefrustreerd Byrd- liefhebber…) en jouw clubjeugdleider zal je een hele avond kunnen amuseren met mooie verhalen en prachtige schaakpartijen uit de oude doos.

Als ik dáárover zou willen schrijven, zou ik jouw schaakleraren boos maken omdat ik hen onthoud hun stof om te vertellen op de club. Vraag eens naar ‘De Turk’, de beroemde ‘schaakmachine’…zou ik zeggen, als voorbeeld…

 

Tot slot krijg je van mij in één overzicht de namen van de moderne schaakstukken in het Engels en in het Duits, plus de namen van de oude Middeleeuwse en nog oudere Arabisch/ Perzische stukken ernaast. In Engeland heten sommige stukken anders: de pion heet daar Pawn (is een verbastering van Piyadah = voetsoldaat) de Loper is dan Bishop (bisschop), het Paard is Knight (ridder) en de Toren heet Rook (komt van Rukh = strijdwagen). Wijlen mijn grootvader sprak altijd over ‘raadsheer’ als hij ‘loper’ bedoelde. Dat lijkt dan weer op de oude Vizier van het Perzische schaak. In het Duits komt is de pion een boer (Bauer). Je ziet dus allerlei verwijzingen naar de Middeleeuwen.

 

Stuk

Engels

 

Duits

Middeleeuws equivalent

Arabisch/ Perzisch

Koning

King

Der König

Koning

Sjah

Dame

Queen

Die Königin

Koningin

Vizier

Toren

Rook

Der Turm

Hertog/ Graaf

Strijdwagen

Loper

Bishop

Der Läufer

Bisschop/ Rechter/ Raadsheer

Olifant

Paard

Knight

Das Springer

Ridder

Strijder te paard.

Pion

Pawn

Der Bauer

Boeren en Voetsoldaten

Boeren of Voetsoldaten

 

In de loop van de tijd hebben mensen uit alle landen en van alle tijden prachtige schaakstukken en – borden gemaakt. Ik raad je aan om in de bibliotheek eens een mooi boek over schaakgeschiedenis te lenen, daarin staan vaak veel prachtige afbeeldingen.

Ik schreef het in het begin al: als je kan schaken, heb je altijd vrienden. Wat maakt schaken nou precies zo leuk? Vlastimil Hort, een sterke schaker uit de 20e eeuw, zei eens: “Ik geloof dat het schaakspel een toverkracht bezit. Zo vergeet je bij een schaakpartij de reumatische knie en ook andere gebeurtenissen kunnen heel onbelangrijk lijken in vergelijking met een catastrofe op het schaakbord.

 

Een bezoek aan een schaakvereniging houdt iemand fris”. En gelijk heeft ie! Veel plezier!

 

 

Bronnen:

-         Harry Golombek - History of Chess.

-         Anthony Saidy/ Norman Lessing - The World of Chess

-         R. Finkenzeller/ e.a. – Schaken, 2000 jaar geschiedenis van het spel en de meesters.

 

Uitgave: Schaakclub Veendam - Trevor scribit MMVI